Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Want [12]de oversten zijn niet [13][tot] een vreze [14]den goeden werken, maar [15]den kwaden. [16]Wilt gij nu de macht niet vrezen, doe het goede, en gij zult [17]lof van haar hebben; 12. Dat is, de overheden over ons gesteld. 13. Namelijk van te zullen straffen. 14. Dat is, als gij weldoet en hunne bevelen gehoorzaam zijt. 15. Namelijk, werken, dat is, als gij kwaaddoet en hunne bevelen overtreedt. 16. Dat is, wilt gij vrij zijn van de vrees om van hen gestraft te worden. 17. Dat is, van hen geprezen worden en met vergelding vereerd. Want het ambt der overheid is, niet alleen het kwaad te straffen, maar ook het goed te belonen; door welke twee zaken als door zenuwen het lichaam van den staat samengebonden en bijeengehouden wordt.